Over Lanoye naar aanleiding van de Poëzieweek begin dit jaar:
Tom Lanoye keilde me zonder pardon richting roman. Als tiener verslond ik Het derde huwelijk, De monstertrilogie en natuurlijk Kartonnen dozen. Vanaf dat moment haalde karton het van alles wat blonk en stonk. De auteur wekte bij mij ook als eerste het idee dat ik zelf misschien ook wat kwijt wou/kon/moest. Ik ben van mening dat elk verhaal waardevol is, maar dat vertellen een kunst is die veel tijd en oefening vraagt. Wat mij vooral aantrok in de boeken van Lanoye, waren zijn zinnen. Hij maakt prachtige zinnen. In die ‘zin’ is hij in hart en ziel veeleer een dichter die romans schrijft, dan andersom. Het is maar een idee. Hij heeft in ieder geval genoeg te vertellen. En hoe.
Gisteren in Café RoodWit in Berchem bleek nog maar eens hoeveel de man te vertellen heeft. De Boog organiseerde er ‘GrabbelTom Lanoye’ waarbij het publiek gretig in zijn oeuvre mocht graaien om een werk naar keuze op te diepen. Lanoyegewijs begon de avond met een sneer naar het huidig politieke bedrijf waarbij hij de Vlaamse canon vakkundig fileerde en zijn slagersmes zorgvuldig proper wreef aan onze handen. Het was duidelijk dat wij die avond niet meer zouden grabbelen.
Het werd een avond om van te smullen. Als eerste stadsdichter van Antwerpen schreef hij een gedicht geïnspireerd door de Visa-affaire waarbij het volledige college van burgemeester en schepenen ontslag nam. Hij bleef echter in functie. In het gedicht verguist hij de stad, verdrinkt hij de stad, vergeeft hij de stad, vertroetelt hij de stad:
Vervloekt heb ik u, meer dan Beerschot ooit
verloor. Verlaten? In gedachten meer
dan eb en vloed uw kaden konden boenen.
Verraden? Nooit. Maar des te kwader vaak,
lijk iedere sinjoor, loop ik uw straten door
waarin zo veel zo grondig werd verklooid.
https://www.antwerpenboekenstad.be/stadsdichters/5/tom-lanoye/gedichten/8/1-mijn-moeilijk-lief
Hij knoopt aan met toch wel een van de meest tot de verbeelding sprekende stadsgedichten tot nu toe:
De Boerentoren schrijft
waarom vertoef ik PLOMP
verloren hoekig in uw
RANKE SCHADuw kant
uw broderie van steen
— als toren u TE MIN
als MINNAAR u te jong
https://www.antwerpenboekenstad.be/stadsdichters/5/tom-lanoye/gedichten/21/8-de-boerentoren-schrijft
De Kathedraal antwoordt
allez —
wie dat er daar is
hallo —
zegt dat ’t niet waar is
na jaren & jaren & jaren & jaren & jaren
dat ik hier wind en sneeuw en zon heb staan vergaren
dat ik met vlag en pluim en wimpel heb staan zwaaien
met mijn kantelen en mijn klokken heb staan draaien
al jaren & jaren & jaren & jaren & jaren
uw attentie & verlangen heb proberen vangen
mijn repertoir’ en mijn nikkel heb af staan draaien
met concêrs van beiaard & gezangen & fanfaren
na jaren & jaren & jaren & jaren & jaren
amai —
nu komt er 1 gedichtje
amai —
nu zie ik uw gezichtje
https://www.antwerpenboekenstad.be/stadsdichters/5/tom-lanoye/gedichten/21/8-de-boerentoren-schrijft
Intussen wordt het me meer dan duidelijk dat Tom Lanoye een geweldige podiumdichter is. De kathedraal werd destijds vertolkt door La Esterella die a capella en à la muezzin van ver te horen was, maar Lanoye blaast niet minder hoog van zijn toren. Liefelijk vertelt hij over de intussen overleden zangeres, aan wie hij nog persoonlijk een exemplaar van Sprakeloos bezorgde. Zij, met haar spraakmaker nog intact, bedankte, kon zich niet inbeelden hoe erg het was om je taal te verliezen en zong. Op de uitvaart van Estère dan wviel het Lanoye te beurt om de laatste speech te verzorgen, waarvan hij een deel nog eens voor ons bracht. Het werd stil in RoodWit. Hij was gekomen om alle registers te bespelen.
Het taalregister speelt ook een belangrijke rol in zijn theaterstuk Mamma Medea. Volgens hem een van de grootste monsters uit de literatuurgeschiedenis. “Wie noemt er zijn kind Medea?” vraagt hij zich luidop af. “Richard komt nog wel voor. Donald vast ook. Dolfje ligt toch wat moeilijker. “Medea, de vrouw die haar eigen kinderen vermoordde. Waanzin? Wraak?” Het is en blijft een boeiende figuur en doet mij plots ook denken aan Lanoyes Monstertrilogie. Het eerste deel (Het godddelijke monster) opent immers met: ” Katrien Deschryver schoot haar man dood. Per ongeluk. Ze wist dat geen mens haar zou geloven maar het was een malheur – dom, abrupt en onherroepelijk.” Hij zegt het dan wel spottend, hij meent wat hij zegt: “Ik schrijf te weinig poëzie, maar er zit veel poëzie in mijn theaterstukken. Wat volgt is een pakkend fragment waarin Medea Kreousa, de vrouw waarvoor Jason haar verlaat, in haar hart laat kijken. Prachtige vijfvoetige jamben:
Geen muil van mens of dier was sinds de mond
Van hem zo voorbestemd om mij te bijten.
Zo lang ík in zijn armen lag — ’t zij dag,
’t Zij nacht — verloor ik mijn verstand en dacht
Dat het heelal van plan was om mij zacht
Maar onherroepelijk uiteen te rijten.
Hoewel Sprakeloos voornamelijk over zijn moeder gaat, is het ook een boek over zijn vader. Hij beschrijft zijn ouders als ‘oude besjes’ en vergelijkt hen vervolgens met de mythologische figuren Philemon en Baucis; het koppel dat de zondvloed overleeft én de tand des tijds doorstaat, zij het als twee bomen: een eik en een linde. Met boek in de hand, denk ik eerst dat hij het fragment dat hij wil voorlezen, inleidt, maar niets is minder waar. Hij is alweer vertrokken. Het publiek graait er weer naast. Sprakeloos is een boek dat me nauw aan het hart ligt, want ik heb het zelf meegemaakt: een naast familielid dat plots niet meer kon zeggen wat er in haar omging en wat ze misschien nog aan me wilde meegeven voor ze stierf.
Het begint aardig op te warmen in het café. Een deur wordt opengezet, maar het mag niet baten want Lanoye leidt ons voor en veroordeelt het publiek tot veelvuldig collectieve orgasmes. Ik hoopte op een ‘intiemer’ fragment uit Kartonnen dozen, want ik had als tiener veel troost aan het boek toen ik zelf voor de eerste keer tot over mijn oren verliefd werd. Op een jongen dan nog. Lanoyes stemt kietelt nu boven- en onderwereld, glijdt, vermaledijt en overlijdt. En dan opnieuw, maar dan in het Duits.
Het is pauze. Ik ruil mijn drankje in en eet buiten een zakje chips.
Lanoye eindigt de avond met fragmenten uit Ten Oorlog, een zesdelige bewerking van Shakespeare waarin de taal van de personages ontaardt, zoals machthebbers ook hun voeten op tafel leggen en het contact met de gemeenschap verliezen. Het werk is een poëziegeschiedenis op zich. Het vertrekpunt: de vijfvoetige jambe:
To be or not to be, that is the question.
Lanoye vertaalt het als volgt met toevoeging van een binnenrijm:
Er zijn of niet? Er is geen vraag dan die.
En viert ook het kindlijk maken van de taal door Jan Decorte:
Tis of tisni, daddist
Ook Guido Gezelle (= de canon!) moet eraan geloven:
O krinklende winklende waterding,
Met ’t zwarte kabotseken aan,
Wat zien ik toch geren uw kopke flink
Al stijf in het waterke staan!
Om uiteindelijk uit te monden bij Richard motherfucker de derde die intussen een pidgintaal hanteert: een mengelmoes van Vlaams en Engels uit Mowtownnummers en slechte feuilletons, aldus Lanoye. Ook wij sloten uiteindelijk af met een welgemeende:
Ons geil is de asem van God!
En wie nu nog te geil staat, moet zeker onderstaand gedicht niet overslaan:
https://www.antwerpenboekenstad.be/stadsdichters/5/tom-lanoye/gedichten/20/7-open-en-brood